KINDEREN VAN AFRIKA

Het succes van particuliere hulpprojecten

Een Afrikaans avontuur en een handboek ineen

In de ontwikkelingshulp is de afgelopen jaren te weinig vooruitgang geboekt. Er is veel geld verspild. Volgens sommigen staan veel landen er zelfs slechter voor dan vroeger, vooral in Afrika. Veel politici (zowel in Nederland als internationaal) willen fors bezuinigen op de hulp, anderen willen er zelfs helemaal mee stoppen.
Ik ben het daar niet mee eens. Ik vind dat we de derde wereld moeten blijven steunen. Er zijn veel fouten gemaakt in de ontwikkelingshulp en er is inderdaad veel geld verspild. Maar we mogen het niet opgeven. In dit boek beschrijf ik, hoe ik persoonlijk aan de slag ben gegaan. Hoe ik een project opzette in de binnenlanden van Afrika om een klein dorp te helpen. Ik wilde zelf iets doen. Iets zinnigs, persoonlijks en directs. Vooral voor de kinderen van Afrika, want zij zijn de kwetsbaarste groep.
Ik ben ervan overtuigd, dat de toekomst van ontwikkelingssamenwerking niet in grote projecten ligt maar juist in kleinschalige hulp. Gelukkig zijn veel mensen in Nederland dat met mij eens. Zij zetten zich via kleine, particuliere initiatieven in om mensen in de derde wereld te helpen. Projecten die drijven op persoonlijke contacten en directe betrokkenheid. In dit boek doe ik verslag van de manier waarop ik mijn project opzette en vormgaf. Ik vertel over de mensen van ‘mijn dorp’ en hun leven, ik vertel over de successen, valkuilen en mislukkingen.
Ik geef in dit boek ook veel praktische tips over de manier waarop je zelf een project kunt opzetten en ik belicht een aantal achtergrond aspecten van ontwikkelingshulp en van particuliere initiatieven. In die zin is dit een handboek. Maar in de eerste plaats is het toch vooral een persoonlijk verslag van een groot avontuur, van mijn betrokkenheid bij al die mensen waar ik samen mee aan een beter leven bouw, en vooral van mijn geloof in een betere toekomst voor de kinderen van Afrika.

Ton van der Lee

 

IN DE PERS

Artikel NOS

Goede Tijden, Slechte Tijden in Afrika

Door buitenlandredacteur Esther Bootsma

Terwijl op ontwikkelingshulp flink wordt bezuinigd, beginnen steeds meer Nederlanders een eigen hulpproject in Afrika, Azië of Zuid-Amerika. Er zijn al zo'n 10.000 particuliere initiatieven en dat aantal groeit nog steeds.

Filmmaker en schrijver Ton van der Lee maakte een boek over zijn eigen project in Mali, dat vandaag verschijnt. Het is een waargebeurde soap over een Afrikaans dorp, een soort 'Goede Tijden, Slechte Tijden' en tegelijk een handboek voor mensen die ook zo'n project willen beginnen.
Hip en stoer

Ton van der Lee antwoordt verbaasd op de vraag of hij, producent van films als Rock 'n Roll Junkie en Naar de Klote!, ineens een geitenwollensokkenman is geworden met zijn schooltje in Afrika. "Vroeger werd zoiets misschien soft gevonden, maar nu is het juist hip en stoer. Veel jongeren willen na hun eindexamen vrijwilligerswerk in Afrika doen."

Ontwikkelingswerker wil hij zichzelf niet noemen, liever ervaringsdeskundige. Met zijn boek probeert hij mensen te waarschuwen voor fouten, maar ze ook aan te moedigen. "Ik geloof erg in kleinschaligheid. Als iets te groot wordt, wordt het gauw onbeheersbaar en gaat al je energie op aan problemen. Daarom wil ik maar één dorp helpen. In de hoop dat andere Nederlanders zeggen: dan doen wij het volgende dorp."
Stress en materialisme

De explosieve groei van particuliere initiatieven komt volgens Van der Lee voort uit teleurstelling over verspilling van de gewone ontwikkelingshulp. "Mensen willen weten waar hun geld naartoe gaat. Bij kleine projecten is dat veel duidelijker. Dan gaat jouw 50 euro bijvoorbeeld naar een visnet, dat kun je zien op de website."

Ook het feit dat Nederlanders veel meer zijn gaan reizen, speelt volgens Van der Lee een rol. "Ze komen ergens en denken: jee, wat zijn die mensen arm, daar gaan we iets aan doen. Veel projecten zijn daardoor in vakantielanden als Kenia en India."

Bij Van der Lee zit Afrika inmiddels in zijn bloed. Vijftien jaar geleden had de filmmaker genoeg van de stress, files en het materialisme in Nederland. "Ik dacht: ik ga naar Afrika en verdwijn in het grote niets. Ik ga onder een boom de rest van mijn leven gelukkig zitten wezen."

Die boom en de nodige spirtualiteit vond hij in Solitaire, in de woestijn van Namibië. Maar zijn Hollandse ondernemersbloed bleef kriebelen en hij hielp de eigenaar van een benzinepomp met een camping. Een moeizaam avontuur, waar hij het boek 'Solitaire' over schreef, dat nu door Gerard Soeteman (Soldaat van Oranje, Zwartboek) wordt bewerkt tot filmscenario.
Paradijs

Na Namibië vertrok Van der Lee naar Mali. "Toen was mijn dorp Sanouna nog een soort paradijsje. Mensen vingen er vissen zo groot als mijn onderarm. Dat was een uurtje werk. Ze konden ervan eten en de rest van de vissen werd verkocht."

Maar nadat de schrijver na acht jaar terugkeerde naar Nederland, kreeg hij steeds somberder berichten uit Sanouna. "Er was een asfaltweg aangelegd, waardoor handelaren uit de hoofdstad met koelwagens kwamen. De rivier werd binnen korte tijd leeggevist, met als gevolg dat mijn vrienden en hun gezinnen te weinig te eten hadden."

Van der Lee besloot te helpen. "Afrika had mij zoveel gegeven. Het was tijd dat ik wat terugdeed." In zijn boek beschrijft hij alle stappen: hoe hij zijn stichting Sanouna oprichtte, donors zocht, de dorpelingen erbij betrok. Aanvankelijk zouden ze alleen een keuken bouwen om maaltijden voor de kinderen te koken. Maar er kwam steeds meer bij: een schooltje, een moestuin, een viskwekerij.

"De tijd van cadeautjes aan Afrika is voorbij, dat leidt tot hulpverslaving." De dorpelingen verdienen nu geld met de moestuin en viskwekerij, waarvan ze een deel in de stichting moeten stoppen. Dat loopt natuurlijk niet soepel. "De helft van de mensen heeft moeite met betalen. Net als elke Nederlander."
Valkuilen

Toch is Van der Lee tevreden. Ook hij is in valkuilen getrapt, maar er gaan ergere verhalen de ronde over particuliere initiatieven. Geld dat verdwijnt, schooltjes die niet worden gebouwd. Van der Lee geeft in zijn boek tips om de valkuilen te mijden, zoals 'werk vanuit de lokale context' , 'werk samen met lokale partners' en 'zorg voor een exit-strategie'. Zelf wil hij na vijf jaar het project overdragen aan de dorpelingen.

Het lijken voor de hand liggende tips, maar volgens hem maken mensen in hun enthousiasme veel fouten. Neem bijvoorbeeld de medicijnman die de grond van ons schooltje wilde zegenen. "Hij had vijftien euro nodig voor een dood paard, omdat hij op alle hoeken een paardenbot moest begraven. Als je denkt, ik koop voor dat geld liever schriftjes, dan verzeker ik je dat er nooit een kind over de drempel was gestapt."

'Kinderen in Afrika, het succes van particuliere hulpprojecten' van Ton van der Lee (Uitgeverij Balans. isbn 978 94 600 3346 9)

 

WERELDOMROEP:

http://www.rnw.nl/nederlands/article/vijf-vuistregels-voor-particuliere-hulpprojecten

LEES HIER HET STUK IN 'INTERNATIONALE SAMENWERKING':

Interview: Ton van der Lee

door Sanne Terlingen

19 september 2011

Op 8 september verscheen Kinderen van Afrika, het negende boek van avonturier Ton van der Lee. In zijn eerdere boeken en documentaires liet Van der Lee zich kritisch uit over ontwikkelingshulp. Toch vindt hij dat we Afrika moeten blijven helpen. In zijn nieuwe boek breekt hij een lans voor kleinschalige hulp. Hij geeft praktische tips, en doet verslag van de ontwikkelingsproject in het Malinese vissersdorp Sanouna.

De ondertitel van je nieuwe boek is ‘Het succes van particuliere hulpprojecten’. Is het een betoog over ontwikkelingshulp? Of – net als je eerdere boeken Solitaire en Het zandkasteel – een reisverhaal?
“Het staat op de achterflap: een Afrikaans avontuur en een handboek in één.”

Gaan die twee wel samen?
“Eigenlijk wilde ik, zoals in mijn eerdere boeken, verslag doen van mijn belevenissen in Afrika. Het verhaal vertellen van het opzetten van een klein ontwikkelingsproject in een vissersdorp in Mali. Een soort Goede Tijden Slechte Tijden in Sanouna. Met Fatou, die maar niet zwanger raakt. Met Lassina de onderwijzer die de dorpskinderen Engelse les geeft. Met Michael Jackson, die nooit lijkt te werken maar wel goed gekleed gaat en een motor heeft. En met Oumou, het mooie meisje dat niet wil trouwen, maar door haar ouders wordt uitgehuwelijkt… Mensen vergeten vaak dat Afrikaanse dorpelingen ook gewoon mensen zijn, inclusief verliefheden, list en bedrog.
Maar toen ik het verhaal opschreef merkte ik dat ik ook achtergrondinformatie wilde geven over het project dat ik opzette, over ontwikkelingshulp in het algemeen en het Nederlandse beleid. Het brak de tekst, maar ik wilde de context toch uitleggen. Zo zijn de kaders met praktische tips voor kleine ontwikkelingsprojecten ontstaan.
Mijn zus belde de dag na publicatie dat ze mijn boek in één ruk had uitgelezen ‘maar die tussenstukjes heb ik overgeslagen’. Andere mensen zullen het boek juist voor de tips en de internetlinks aanschaffen. Eigenlijk krijg je bij Kinderen van Afrika dus twee boeken voor de prijs van één.”

Van der Lee verbleef twaalf jaar in Afrika, waarvan zeven jaar in Mali. Hij bouwde een huis (het zandkasteel) nabij de stad Djenné, maar keerde terug naar Nederland omdat hij te veel last van malaria kreeg. “Ik heb veel gekregen van Afrika”, vertelt Van der Lee. “Maar afgezien van wat rijst en soms wat geld, had ik weinig gegeven. Toen ik zag dat het slecht ging met de inwoners van Sanouna, een gemeenschap vlakbij mijn Malinese huis, besloot ik dat het tijd was om iets terug te doen”. De vijftig gezinnen in Sanouna leven van de visvangst, maar door overbevissing zwemmen er steeds minder vissen in de Bani-rivier. Er zijn plannen voor de bouw van een dam, waardoor de visstand nog verder terug zal lopen. In twee jaar tijd zijn de voedselprijzen verdubbeld. Het lukte moeders niet om voldoende eten op tafel te zetten voor hun gezinnen. Kinderen waren ondervoed. Van der Lee: “Ik heb de dorpelingen gevraagd wat zij het hardste nodig hadden. Hun antwoord was ‘eten voor onze kinderen’. Ik wilde daar wel iets voor terug. Geen geld of spullen, maar inzet voor de gemeenschap. De dorpelingen besloten dat de kinderen Engelse les zouden krijgen, zodat ze op de veerpont toeristen kunnen aanspreken, en later misschien in het buitenland kunnen werken. In Ghana of Nigeria bijvoorbeeld. De maaltijden voor de kinderen worden door de dorpsvrouwen bereid.”

In het boek Binnen is het donker, buiten is het licht beschrijft NRC-journalist Dick Wittenberg een jaar in het dorp Dickisoni in Malawi. Wittenbergs relatie met de dorpelingen verandert als hij hen (door lezers gefinancierde) kunstmest brengt. Hij is niet langer één van hen, maar wordt op een voetstuk geplaatst. Veranderde jouw relatie met de inwoners van Sanouna toen je de stichting startte?
“Nee. Ik ben altijd een soort informele bank geweest. Scheurde bijvoorbeeld een visnet, dan leende ik de dorpelingen geld om een nieuw net te kopen. Maar ze weten dat ik in food for work geloof, ze moeten me altijd terugbetalen. Vrienden ook; in Nederland doe ik geen zaken met vrienden, in Mali ook niet. Als ik ze geld leen, doe ik dat bewust heel formeel: Sanouna heeft een vrouwen- en een mannencollectief, die moeten met een lening instemmen, beoordelen of de lening het belang van de gemeenschap dient en zorgen dat iedereen in Sanouna ervan weet – zo weet ik zeker dat het geld wordt terugbetaald en weet het dorp dat niemand wordt voorgetrokken.”

De inwoners van Sanouna wisten dus al bij aanvang van het project dat jij iets van ze terug verwachtte. Had een nieuweling het project net zo succesvol kunnen opstarten als jijzelf?
“Kennis van de personen die je gaat helpen is niet zo belangrijk. Kennis van de cultuur wel. Voor je een project opzet moet je minimaal een maand in het dorp verblijven om de situatie te leren kennen. En ook een week in de hoofdstad om te zien hoe de overheid functioneert.”

Schuilt daarin je kritiek op grootschalige ontwikkelingshulp? Dat grote organisaties projecten implementeren zonder een maand in het projectgebied te hebben rondgekeken?
“Vaak denken mensen dat een project dat in Ghana goed uitpakt, ook werkt in Mali. Het is allebei Afrika. Ghana en Mali liggen dicht bij elkaar, maar ze verschillen als Nederland en Spanje. Mali is islamitisch, het merendeel van de Ghanezen hangt het christendom of het animisme aan. Het klimaat is anders, de economie is anders, de sociale en culturele context zijn anders, enzovoorts. Hulp slaagt alleen als je ter plekke vraagt wat nodig is. Sanouna is van oorsprong een vissersdorp. Nu we zoeken naar een exitstrategie – een bron van inkomsten waarmee Sanouna in de toekomst zichzelf kan redden – zoeken we naar een manier om geld te verdienen die aansluit bij de omgeving en de gewoonten van de dorpelingen. Vis dus. Omdat het aantal vissen in de rivier afneemt, zijn we een viskwekerij begonnen.”

Lang leve het particulier initiatief?
“Lang leve de kleinschalige hulp. Particuliere initiatieven (PI’s)zijn veelal opgericht door goedbedoelde amateurs, mijzelf incluis. En zo’n oprichting vindt vaak plaats na een bezoek aan een vakantieland. De meeste PI’s zitten in Kenia, Gambia en Ghana, maar niet in Sudan of de Centraal Afrikaanse Republiek. Ook ontbreekt het soms aan professionaliteit: de wil om te evalueren ontbreekt, als twee mensen ‘geen zin meer hebben’ raakt de fut uit de organisatie, terwijl allerlei beloften zijn gedaan aan mensen daar. Ook ontbreekt vaak een exitstrategie. Een exitstrategie is onontbeerlijk, een project kan niet eeuwig hulp blijven krijgen. Met de winst van de viskwekerij kunnen de inwoners van Sanouna hun kinderen eten blijven geven. In Ghana, in een dorp vlak bij de stad, is weer een andere exitstrategie nodig, bijvoorbeeld het recyclen en omsmelten van plastic. Vrouwen armbandjes laten maken en die hier verkopen is geen optie – want als jij uit hun kringetje verdwijnt, verdwijnen ook meteen de inkomsten.”

Wat bedoel je dan met lang leve de kleinschalige hulp?
“Samenwerking tussen PI’s en professionale allianties als ICCO en Oxfam Novib. Die allianties beschikken over professionaliteit en kennis. Zij werken in toenemende mate met lokale partners, waardoor hun projecten ook kleinschalig zijn. Maar zij missen het enthousiasme dat een PI opwekt. Farah Karimi (directeur Oxfam, red.) kan niet keer op keer een e-mail naar haar kennissenkring sturen waarin ze 50 euro vraagt. En drie maanden later foto’s van het met donorgeld gebouwde schooltje sturen. Zo weten PI’s veel geld binnen te halen.”

Terug naar Sanouna. Hoe gaat het daar?
“We zijn in het derde jaar. Onze kernactiviteit (drie gratis maaltijden en drie Engelse lessen per week voor ruim vijftig kinderen) wordt bijna voor de helft gefinancierd uit commerciële activiteiten. De vrouwen in het dorp hebben gevraagd om een verbeterde moestuin – met een waterput en afrastering. Na de oogst betalen ze een bijdrage aan het project. Oumou, het mooie meisje dat werd uitgehuwelijkt, vluchtte zwanger terug naar Sanouna. Op haar stukje grond verbouwde ze groenten voor de markt, ze verdiende het meest van alle vrouwen in het dorp en nu heeft ze een eigen sieradenwinkeltje in Djenné.
Het dorpshoofd bewaakt de uitgaves van het project en zorgt ervoor dat de vrouwen en vissers geld afdragen. De boekhouding wordt gedaan door de enige niet-analfabete volwassene van het dorp – leraar Lassina.”

Weten de dorpelingen dat je een boek over ze hebt geschreven?
“Ja. Sommigen figureerden ook in al mijn boek Het zandkasteel. Bijvoorbeeld Lassina, nu de onderwijzer die de kinderen Engelse les geeft. Toen een dikkig schooljongetje met de droom om door te leren.”

Je project in Sanouna loopt, je boek is geschreven. Wat ga je nu doen?
“Een multimediaproject (inclusief boek en film) over sjamanen. Honderden Afrikaanse volken hebben sjamanen die hun religieuze erfgoed bewaren. Zij staan centraal in de spirituele traditie van Afrika. Deze sjamanen verdwijnen snel, dus wil ik dit erfgoed vastleggen, voor de vergetelheid behouden en voor iedereen toegankelijk maken.”

 

INTERVIEW WERELDOMROEP

In de ontwikkelingshulp is de afgelopen jaren veel geld verspild. Sommige landen staan er zelfs slechter voor dan vroeger, vooral in Afrika.

Ik denk dat het meeste geld verspild is om drie redenen. Ten eerste werd er te grootschalig gewerkt. Men keek te weinig naar de lokale culturele context waardoor veel projecten niet werden gedragen door de plaatselijke bevolking.

Hulpverslaving
Er werd verder teveel geld uitgedeeld zonder een tegenprestatie te verwachten en dat leidde tot hulpverslaving. Ten derde zijn er miljarden in corrupte zakken verdwenen door de zogenaamde directe begrotingssteun. Nederland en andere westerse overheden (en supranationale organisaties) waren naief genoeg om vele miljoenen direct op de begroting van corrupte landen te storten. Het was politiek incorrect om de besteding ervan te willen controleren. Dat was immers betuttelend?

Inmiddels, vele verspilde miljarden verder, is de stemming omgeslagen. Het grote publiek is hulpmoe. Veel westerse politici willen fors bezuinigen of zelfs stoppen met de hulp.

Hulpmoe
Ik ben het daarmee oneens. We moeten blijven helpen maar het roer moet om. In mijn nieuwe boek Kinderen van Afrika bespreek ik de spectaculaire groei van de particuliere hulpsector. Overheden en grote hulporganisaties hebben steeds minder budget maar de particuliere initiatieven om de derde wereld te helpen, rijzen als paddestoelen uit de grond. Er zijn er volgens onderzoek in Nederland al meer dan 10.000 en ze hebben geld. Vorig jaar ging er ruim 300 miljoen in de sector om.

Particuliere projecten zijn zo succesvol omdat het publiek moe is van de bekende vormen van hulp. Waar gaat mijn geld heen? Wordt het wel goed besteed? We hebben het zelf nodig! zijn veel gehoorde geluiden. Diezelfde mensen lopen nog wel warm als er een direct beroep op ze wordt gedaan door iemand uit de eigen omgeving met een klein, overzichtelijk en direct te begrijpen en te controleren doel. Iemand met een project dat vaak geïnspireerd is door een reis naar het betreffende gebied.

Vissersdorp
Twee jaar geleden zette ik zelf zo’n hulpproject op in een klein vissersdorp in Mali. In mijn boek bespreek ik die eerste twee jaar: ik schrijf over het project, over de mensen van 'mijn' dorp en hun leven, en over de successen, valkuilen en mislukkingen.

Het betreffende vissersdorpje, waar ik al jaren kom, raakte enkele jaren geleden in moeilijkheden. Er werd steeds minder vis gevangen en de vissen werden steeds kleiner. Dat kwam door de vooruitgang: er was een asfaltweg naar de rivier gebouwd en dus stuurden steeds meer handelaren uit de hoofdstad, zeshonderd kilometer verderop, koelwagens naar de streek. Alle vis werd opgekocht en kreeg daarom niet meer de tijd om volwassen te worden en zich te vermenigvuldigen. Een eeuwenoud evenwicht werd verstoord. Nu waren de vissers van Sanouna en hun lotgenoten in de andere dorpjes langs de rivier de laatste kleine visjes aan het opeten en zou de rivier binnenkort zijn leeggevist.

Engelse les
Ik besloot iets te doen. In Nederland mobiliseerde ik vrienden, we richtten een stichting op en startten een hulpproject voor Sanouna. Driemaal per week werd er op onze kosten een gratis maaltijd verstrekt aan de kinderen van het dorp, die pas werd geserveerd na een Engelse les van anderhalf uur.

Engels wordt in Mali weinig onderwezen maar is belangrijk voor de toekomst van de nieuwe generatie. Eerst leren, dan eten, vanuit de gedachte: food for work.

Al tijdens de planning (we lazen vlijtig boeken en artikelen over particuliere projecten en bezochten bijeenkomsten) viel het magische woord 'exitstrategie'. We konden niet voor eeuwig geld blijven geven. Dat werkt hulpverslaving in de hand. We besloten om maximaal vijf jaar geld te blijven sturen. Daarna zou het project zichzelf moeten financieren.

Collectieve moestuin
In het tweede jaar, toen de keuken en de lessen goed draaiden, zetten we daarvoor de eerste stap. We legden op verzoek van de vrouwen van het dorp een grote, collectieve moestuin aan. De aanleg was op onze kosten, daarna zouden de vrouwen het onderhoud zelf financieren. Een deel van hun opbrengst ging in natura naar de keuken van het project en bij iedere oogst moest elke vrouw verder een vast bedrag in de kas van het project storten.

Stap twee was de aanleg van een viskwekerij voor de mannen. Ook op onze kosten, maar met de afspraak dat een deel van de opbrengst naar het project zou gaan. Stap drie was de bouw van twee eenvoudige gastenkamers en een kleine camping. Het dorp ligt vlak bij het beroemde stadje Djenné, waar veel toeristen komen.

Dorpshoofd
Inmiddels zijn we in het derde jaar. Onze kernactiviteit (drie gratis maaltijden en drie Engelse lessen per week voor ruim 50 kinderen) wordt deels gefinancierd door de commerciële activiteiten die we hebben ontwikkeld. Nu nog voor minder dan 50% maar hopelijk wordt dat meer. Voorlopig sturen we nog geld op uit Nederland maar al minder dan in het begin.

Onze boekhouder en tevens onderwijzer, de enige niet-analfabete volwassene van het dorp, houdt toezicht op de inkomsten en uitgaven, maar is er niet verantwoordelijk voor. Dat is het dorpshoofd, die de uitgaves bewaakt en ervoor moet zorgen dat de vrouwen en de vissers daadwerkelijk geld afdragen.

De dorpsgemeenschap is gezamenlijk eigenaar van het project en draagt in die zin de collectieve verantwoordelijkheid voor het feit dat hun kinderen gevoed worden en les krijgen. Zij controleren dus zowel de boekhouder als het dorpshoofd. Wij controleren vanuit Nederland de boekhouding, die elke maand wordt gemaild.

Top-5
Concluderend denk ik dat er een aantal concrete voorwaarden zijn om een particulier project tot een succes te maken. Dit is mijn top 5:

   1. Lokale behoefte: werk uitsluitend vanuit de behoeftes die de plaatselijke bevolking zelf formuleert;
   2. Onderzoek: onderzoek vóór het project van start gaat de plaatselijke culturele en sociale context, de reeds aanwezige voorzieningen in de regio en de lokale activiteiten van andere (hulp)organisaties;
   3. Plaatselijke partner: werk samen met een sterke en transparante plaatselijke partnerorganisatie of zet er zelf een op;
   4. Evaluatie: evalueer minstens tweemaal per jaar of het project voldoet aan de geformuleerde doelstellingen en wees daarbij kritisch op jezelf en de lokale partners;
   5. Exitstrategie: streef er vanaf het begin naar om het project binnen een afgesproken termijn financieel zelfvoorzienend te maken, waarna de 'hulpgever' zich terugtrekt en de partnerorganisatie het project zelfstandig overneemt.

Helaas zijn er nog veel particuliere projecten die (deels) mislukken, omdat men niet doordacht en structureel te werk gaat. Als de particuliere hulpsector erin slaagt professioneler te gaan werken, kan zij uitgroeien tot een belangrijke en zinvolle nieuwe vorm van ontwikkelingsamenwerking. Ik heb daar alle vertrouwen in.