Afrika is een wrede minnares. Je kunt niet alleen verliefd worden op een man of een vrouw. Niet alleen mensen hebben een ziel. Je kunt net zo goed verliefd worden op een land, op een landschap, op het mysterie dat Afrika heet. Een liefde die even intens en verterend is, en die een mens noodlottig kan worden.

Het leven in zijn geliefde Afrika dreigt Ton van der Lee noodlottig te worden. Hij krijgt rivierkoorts en malaria. Westerse medicijnen en traditionele geneesmiddelen helpen niet meer.
Dan ontmoet hij in een klein woestijndorp de Nederlander Paul Verhoeff, die al meer dan dertig jaar in Afrika woont, en na een lange periode als leerling van een traditioneel genezer zelf tot sjamaan is gewijd. Paul vertelt hem over de Dans van de Geesten, een eeuwenoude Afrikaanse ceremonie die hem terugbracht van de rand van de dood. Ton besluit op zoek te gaan naar het geheim van dit ritueel. Het wordt een pelgrimstocht vol beproevingen, verrassende ontmoetingen en magische ervaringen.

De Dans van de Geesten is het verslag van een spirituele zoektocht naar bevrijding, genezing en het traditionele hart van Afrika. Het is ook een fascinerend reisboek voor iedereen die meer wil weten over West-Afrika.

Hieronder lees je een fragment; de hoofdpersoon is aanwezig bij een rituele Songhai dans, waarbij de dansers bezeten worden door geesten.

Niet lang nadat ik was gaan zitten, begonnen de trommelaars een traag ritme te slaan. Het geluid was dof en omfloerst. De muzikanten met de kalebassen roffelden een tegenritme, terwijl de leider een monotoon, klaaglijk geluid aan zijn instrument ontlokte.
Achter hen zat de Sorko priester. Hij keek me recht in de ogen en leek even naar me te knikken, maar misschien verbeeldde ik het me ook maar. Na een paar minuten zag ik hem een teken geven. Er kwamen vier mensen uit een rieten hut onder de bomen. Ze droegen lange, eenvoudige gewaden. Ze liepen naar het midden van de cirkel, stelden zich voor de Sorko op en bogen. Twee van de dansers waren mannen van een jaar of dertig, de derde was een jong meisje, en de vierde was een vrouw die zeker tegen de zestig moest zijn.
‘Dat zijn de bari ,’ fluisterde mijn vriend Suleyman, die vlak achter me zat. ‘De paarden van de geesten.’

De dansers begonnen langzaam rond te cirkelen, met glijdende passen en lome gebaren, een trage, melancholische dans. Hun gewaden sleepten over het zand.
Plotseling hield de muziek op. De vier dansers gingen op een rij voor de muzikanten staan. Nu hief het orkest op een teken van de Sorko een andere wijs aan, die iets minder traag, iets minder monotoon was. De dansers bogen zich diep voorover, en bewogen met hun bovenlichaam heen en weer, waarbij hun voeten onbeweeglijk op de grond bleven staan. Hun armen hingen slap naar beneden, en hun handen sleepten van links naar rechts door het zand. Af en toe deden ze een paar passen opzij, en zo maakten ze een trage rondgang door de hele cirkel.


De zon steeg hoger en het werd warm. De schaduw van het gebladerte boven ons, dat traag bewoog in de lauwe bries, gleed in grillige patronen over de grond. De dansers dansten door, en door, en door. De dans leek eindeloos te duren, maar niemand scheen enig besef van tijd te hebben. De mensen in de kring vertoonden geen enkel teken van ongeduld, en zelfs de kinderen keken met grote ogen en gespannen aandacht toe. Het ritme van de trommels werd sneller. Soms, als de dansers bij me in de buurt kwamen, hoorde ik hen hijgen, en rook ik hun zweet. Af en toe ging een van hen even zitten om uit te rusten, en kreeg wat te drinken van een van de vrouwen die naast de Sorko zaten. Plotseling richtte een van de dansers, de oudere vrouw, zich met een ruk op. De andere dansers deden een paar passen terug, terwijl de vrouw zich met gesloten ogen voor de Sorko opstelde. De Sorko stond op, ging vlak bij de vrouw staan, en gaf een teken aan de muzikanten, die een nieuwe, snelle wijs begonnen te spelen.
‘De muziek roept de geesten,’ fluisterde Suleyman me toe.


De Sorko nam wat poeder uit een leren zakje en gooide het op de gloeiende kolen van een klein vuurtje aan de rand van de cirkel. Een witte wolk met een zware, harsige geur dreef over ons heen.
De vrouw stelde zich vlak voor de muzikanten op. Ze had haar ogen nog steeds gesloten. Haar bewegingen waren gespannen en houterig. Terwijl de muziek verder versnelde, begon ze vreemde gebaren te maken, eerst met haar handen, toen met haar armen. Plotseling sprong ze wel twee meter naar achteren, rende toen een paar passen naar voren, maakte een onmogelijke sprong, en verstijfde weer. Even later hervatte ze haar dans, eerst met haar handen, dan met de armen, en vervolgens met haar hele lichaam, dat ze in allerlei ongelofelijke bochten wrong. Ik zag hoe het zweet van haar vertrokken gezicht droop, en haar gewaad donker kleurde. Ze ademde gejaagd, maar ondanks dat alles leek de dans haar geen enkele moeite te kosten.
Toen ze opnieuw verstijfde, ging de Sorko vlak naast haar staan, en praatte op luide toon tegen haar. De vrouw hield haar ogen gesloten, en ook al leek ze in een andere wereld te verkeren, ik had toch het idee, dat ze luisterde.
‘Ah,’ zei Suleyman. ‘Het is de god Dongo die haar berijdt. De Sorko roept hem. Hij haalt hem over om te komen. Hij vleit hem, hij zingt zijn speciale lied.’
De Sorko streek de vrouw langzaam over haar hoofd, over haar armen, over haar bovenlichaam, alsof hij haar tot rust probeerde te brengen. Het orkest speelde een kalme melodie. De woorden van de Sorko, die hij op een gedragen, zangerige toon uitsprak, waren ritmisch en dwingend.


Dongo is de heer van het water,
Dongo is de heer van het vuur.
Wie dood is, is dood.
Maar wie blijven wil, blijft.
Dongo heeft drie namen,
Maar de grootste van die drie is Dongo.
Hij heeft zijn zonen gedood.
De bomen in het veld zijn dood.'


Zo ging de Sorko nog een tijd door, terwijl de vrouw stokstijf stond, en met gesloten ogen luisterde. Het publiek keek ademloos toe. Plotseling rilde ze, en zag ik dat ze zachtjes snikte.
‘Nu komt de geest,’ zei Suleyman.
Het lichaam van de vrouw begon krampachtig te schokken. Ze viel op de grond, en kreunde luid. De Sorko pakte een lans, en stak hem met een snelle stoot in het zand.
‘Dit,’ legde Suleyman snel fluisterend uit, ‘is het moment waarop de ziel van de vrouw haar lichaam verlaat, om plaats te maken voor die van Dongo. De Sorko prikt haar eigen ziel vast met zijn lans, want anders zou hij wegvliegen, en worden gevangen door een heks, of opgegeten door een djinn.’
De vrouw werd stil, lag een moment verstijfd op de grond, stond toen langzaam op, en keek om zich heen. Haar gelaatsuitdrukking en haar blik waren volledig veranderd. Ze was nauwelijks te herkennen. Ze keek naar de hemel, schudde haar vuist, en gromde. Langzaam liep ze de cirkel rond, en keek de mensen fronsend aan. De meesten deinsden angstig voor haar terug, en een paar kinderen huilden geschrokken. Toen ze de bijl die aan de staak hing in de gaten kreeg, rende ze erheen, griste hem van de spijker, en begon ermee te zwaaien, terwijl ze wild ronddanste en af en toe een rauwe brul uitstootte. Het klokje dat aan de kop van de bijl hing klingelde wild.
Nu kwamen de twee vrouwen, die naast de Sorko hadden gezeten, naar voren en legden een zwarte boubou en een zwart leren vest op de grond, met daarnaast een ronde muts van zwart schapenbont. Op het vest waren kaurischelpen en koperen ringetjes genaaid. De bezetene trok alles onmiddellijk aan, en danste woest rond. Haar energie leek onmenselijk, onuitputtelijk.

 

Het boek is te bestellen via gigaboek.nl